Wat betekent dat in de praktijk?
Stel dat een vrachtwagen is beladen met stalen balken die bij elkaar 10 ton wegen, ofwel 10.000 kilo.
De chauffeur in de cabine zal zich ervan bewust moeten zijn dat, wanneer hij afremt, er achter zijn hoofd een kracht ontstaat die vergelijkbaar is met 8.000 kilo. Daar is een simpel schot niet tegen bestand. De balken vliegen er dwars doorheen, door de cabine en belanden voor de vrachtwagen op de weg. Er zijn op het internet legio foto’s te vinden van dit soort ongelukken, veelal met zwaargewonde of dodelijke slachtoffers.
Het enige waar de chauffeur in de cabine op mag vertrouwen, is de neerwaartse kracht, de zwaartekracht, die de voorwerpen achter hem tegen de oplegger drukken. Want daardoor ontstaat wrijving.
Een balk is betrekkelijk makkelijk horizontaal te schuiven, maar druk er bovenop en het wordt al een stuk moeilijker. Hoe meer sprake is van wrijving, hoe meer de voorwaartse kracht wordt afgeremd. Wanneer de balk met voldoende kracht aan de oplegger wordt vastgesjord, wordt de wrijving zo hoog dat deze niet meer naar voren kan bewegen, ook al wordt er nog zo hard geremd.
Het zal nu ook duidelijk zijn met hoeveel kracht de balk aan de oplegger moet worden vastgesjord. Als het gaat om de voorwaartse krachten die ontstaan bij het remmen, moet die kracht gelijk zijn aan 80 procent van het gewicht.
Maar er zijn ook zijwaartse krachten bij het nemen van een bocht en achterwaartse krachten bij het optrekken van de vrachtwagen. Die krachten zijn gelijk aan 50 procent van het gewicht. Al deze krachten zijn te berekenen en op basis daarvan kan het juiste sjormateriaal worden gekozen.
Dit zijn de basisbeginselen van het vastsjorren van lading. In de praktijk wordt het al snel ingewikkelder. De wrijving van hout verschilt van de wrijving van staal of van steen. Op een vet of stoffig oppervlak gaat een voorwerp veel makkelijker schuiven dan op een schoon oppervlak. Echt ingewikkeld wordt het wanneer we niet te maken hebben met een enkel voorwerp, maar bijvoorbeeld met een container die gevuld is met allerlei soorten lading, die allemaal op hun eigen manier in beweging kunnen komen. Vloeistoffen hebben bovendien een heel eigen bewegingsgedrag.